Bij procedures over vermeende
auteursrechtinbreuken op het Internet roept de 'internationaliteit' van de casus
al snel vragen van internationaal privaatrecht op. Toch gaat de rechter
regelmatig aan zulke vragen voorbij, zoals in de Scientology- en Bojkovski
zaken.[1] In dit geding
heeft de president wel aandacht voor internationaal privaatrechtelijke aspecten,
niet in de laatste plaats omdat het door KPN gedaagde Belgische Kapitol de
bevoegdheid van de Nederlandse rechter bestrijdt.
KPN vordert voor de Nederlandse rechter o.m.
een verbod op openbaarmaking en verveelvoudiging van een 'elektronische'
telefoongids en schadevergoeding. Gedaagde is een Belgische onderneming die via
een server in België op een website gratis telefoongegevens aanbiedt, welke van
KPN afkomstig lijken te zijn. De vordering uit onrechtmatige daad is gebaseerd
op inbreuk op auteursrecht danwel geschriftenbescherming, waarbij KPN ook het
extractierecht in stelling brengt. Zonder verder in te gaan op het type
bescherming dat aan KPN's telefoonbestanden toekomt, zij eraan herinnerd dat
België geen pendant kent van onze geschriftenbescherming (daarentegen wel een
soort prestatiebescherming op grond van de Wet op de Handelspraktijken).
Wat het extractierecht betreft: de
Databankrichtlijn had per 1 januari 1998 geïmplementeerd moeten zijn, maar was
dat in geen van beide landen ten tijde van deze uitspraak. Van eventuele
bescherming op grond van het extractierecht kon dus alleen sprake zijn als de
rechter de ontwerp-implementatiewetten anticiperend zou toepassen of een direct
beroep op de Databankrichtlijn zou honoreren. Overigens is de databankrichtlijn
in België inmiddels geïmplementeerd.[2]
De bevoegde rechter
Nederland en België zijn partij bij het
EEX-Verdrag, dat regels geeft voor de rechtsmacht in burgerlijke en handelszaken
in gevallen waarin grof gezegd de gedaagde woonplaats heeft in een verdragsland.
Hoofdregel van het EEX-Verdrag is dat de rechter van de woonplaats van
verweerder bevoegd is kennis te nemen van een vordering (art. 2 EEX). Dat is in
dit geval de Belgische rechter.
Het EEX-Verdrag kent echter ook alternatieve
fora, onder meer voor de onrechtmatige daad. Voor het bepalen van de rechtsmacht
moet het begrip onrechtmatige daad verdragsautonoom worden uitgelegd: het omvat
elke vordering waarbij een gedaagde aansprakelijk wordt gesteld mits die
aansprakelijkheid niet op een contractuele verbintenis betrekking heeft.[3]
Op grond van artikel 5 lid 3 EEX is bevoegd de rechter van de plaats waar het
schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Deze bepaling leidt -in theorie
althans- ook tot aanwijzing van de binnen de landsgrenzen (relatief) bevoegde
rechter. De Franse Kalimijnen-zaak leert dat de plaats waar het schadebrengende
feit zich voordoet zowel de plaats van de veroorzakende gebeurtenis kan zijn
(Handlungsort), als de plaats waar de schade intreedt (Erfolgsort).[4]
Wat zijn nu Handlungs- en Erfolgsort in een
geval als het onderhavige, waar een telefoonnummerbestand via een in België
gelegen server door een Belgisch bedrijf toegankelijk wordt gemaakt voor
internetgebruikers in (onder meer) België en Nederland? Als Handlungsort kan in
ieder geval België gelden, aangezien het bestand daar op een website is
geplaatst door een ter plekke gevestigd bedrijf.
De president merkt Nederland aan als
Erfolgsort, en het is ook te verdedigen dat de schade volgend uit handelingen
van Kapitol in Nederland intreedt. De KPN-website is voornamelijk bedoeld voor
en wordt geraadpleegd door Nederlandse gebruikers, zo is de aanname. De
aantrekkelijkheid van de KNP-site als reclamemedium bestaat dus in de
raadpleging van de site door Nederlandse internetgebruikers. Aan die
aantrekkelijkheid doet de concurrerende Kapitol-site afbreuk, wat KPN
reclame-inkomsten kan kosten.
Als zelfstandige factor voor de bepaling van
het Erfolgsort is de plaats van raadpleging van een site m.i. echter niet
geschikt. De ratio van de alternatieve fora van art. 5 EEX is dat er een
bijzonder nauw verband bestaat tussen de vordering in kwestie en een andere
rechter dan die van de woonplaats van gedaagde.[5]
Het enkele feit dat een website in Nederland is te raadplegen schept die band
nog niet. Bovendien werkt het -gezien het karakter van internet- 'forum
shopping' op internationaal niveau in de hand. Het EEX heeft juist tot doel om
het aantal aanspreekbare rechters te beperken.
De Dordrechtse president baseert zijn relatieve
bevoegdheid wel geheel op de omstandigheid dat de website vanuit Dordrecht te
raadplegen is. Naar mijn mening is dat een nogal magere grond voor de aanname
van rechtsmacht. Deze constructie laat bovendien alle ruimte voor 'forum
shopping' op nationaal niveau. Als ik de president goed begrijp had wat hem
betreft KPN ook kunnen procederen in elk ander arrondissement waar iemand een
internetaansluiting heeft.
Toepasselijk recht
Voor auteursrechtzaken wordt vrij algemeen
aangenomen dat het toepasselijk recht in beginsel het recht is van het land voor
wiens territoir bescherming wordt ingeroepen (lex protectionis).[6]
Het feit dat de gedaagde een Belgisch bedrijf is en in hoofdzaak in België
handelingen heeft verricht, is daarmee voor de bepaling van het recht dat de
zaak beheerst dus van weinig belang. Veeleer is bepalend in welke landen KPN
zijn auteursrechten wil handhaven.
De lex protectionis-regel wordt doorgaans
afgeleid uit het systeem van internationaal auteursrecht met zijn 'bundel'
auteursrechten, en uit het gelijkstellingsbeginsel van artikel 5 van de Berner
Conventie. Zoals bekend houdt het gelijkstellingsbeginsel in dat de Unie-landen
auteurs uit andere Unie-landen hetzelfde behandelen als hun eigen onderdanen.
Hetzelfde geldt voor al dan niet eigen auteurs die hun werk voor het eerst in
een ander Unie-land hebben openbaargemaakt.
De rechter baseert zijn oordeel dat Nederlands
recht van toepassing is op de vordering voor zover het gaat om voorzieningen die
in Nederland hun uitwerking moeten hebben, op art. 5 Berner Conventie en art. 47
Auteurswet (r.o. 5.2). De vraag is of deze bepalingen wel verwijzingsregels
bevatten.
Schrijft artikel 5 BC de lex protectionis als
verwijzingsregel voor? Dat valt naar mijn mening te betwijfelen. Het
gelijkstellingsbeginsel van art. 5 lid 1 bevat 'enkel' een discriminatieverbod.
Zou het Nederlandse conflictenrecht bijvoorbeeld de regel kennen dat de vraag
wie auteursrechthebbende is wordt beheerst door het recht van het land waar een
werk voor het eerst is openbaargemaakt, dan is dat m.i. niet in strijd met
artikel 5 lid 1 BC, zolang deze verwijzingsregel maar algemeen geldt.
Artikel 5 lid 2 bepaalt dat de omvang van de
bescherming en de rechtsmiddelen bepaald worden door het recht van het land waar
de bescherming wordt ingeroepen. Dit lid is op verzoek van de Duitse delegatie
in 1908 aan de Conventie toegevoegd, en wel om hun eigen rechters tot de orde te
roepen. Duitse rechters stelden namelijk op grond van het toenmalige artikel 2
(thans artikel 5) meer reciprociteitseisen dan de Conventie toestond.[7]
Voor de duur van de bescherming mocht en mag het maximum gesteld worden op de
termijn die geldt in het land van oorsprong (art. 2 v¢¢r 1908, art. 7 lid 8
huidig), maar verder gaf en geeft artikel 5 geen grond voor reciprociteitseisen.
Met de invoering van artikel 5 lid 2 had men dus niet het vaststellen van een
conflictregel op het oog, men wilde alleen duidelijk maken dat artikel 5 geen
basis biedt voor reciprociteitseisen anders dan die voor de beschermingstermijn.
Artikel 5 lid 3 tenslotte, schrijft voor dat de
bescherming in het land van oorsprong wordt geregeld door de nationale
wetgeving, waarbij vreemdelingen die voor het eerst in dat land openbaarmaken op
gelijke voet staan met onderdanen. Dat is een logisch gevolg van het systeem van
de Berner Conventie. Het verdrag bevat in essentie vreemdelingenrecht, het heeft
betrekking op de bescherming van buitenlandse werken en buitenlandse auteurs.
Unie-landen zijn daarom ook niet verplicht om eigen auteurs en eigen werken de
minimumbescherming toe te kennen die de Conventie wel eist voor buitenlandse
werken (ook van 'eigen' auteurs) en buitenlandse auteurs. Dat in de praktijk
staten hun eigen onderdanen wel die bescherming geven komt m.i. omdat ze niet
bereid zijn om vreemdelingen meer rechten te geven dan hun eigen auteurs.
Daarmee komen we op artikel 47 van de
Nederlandse Auteurswet. Dit is een conflictregel, en wel een zogenaamde
'scope-rule'. Een dergelijke eenzijdige conflictregel geeft enkel de reikwijdte
aan van een bepaald deel van het eigen recht. Ingevolge artikel 47 is de
Auteurswet kort gezegd van toepassing op niet-gepubliceerde werken van
Nederlandse auteurs en ingezetenen, en op voor het eerst in Nederland
gepubliceerde werken. Daarmee is m.i. nog niet gezegd dat de Nederlandse
Auteurswet nooit van toepassing is op niet-Nederlandse werken of op werken van
auteurs die geen Nederlander zijn of hier hun verblijfplaats hebben, als is het
maar omdat uit het gelijkstellingsbeginsel van art. 5 lid 1 BC anders kan
volgen. Ook zegt de regel niets over de toepasselijkheid van vreemd,
bijvoorbeeld Belgisch, recht.[8]
Daarom volgt naar mijn mening ook uit artikel 47 Aw niet dat voor het
auteursrecht de lex protectionis de geldende verwijzingsregel is.
Als de lex protectionis niet direct ontleend
kan worden aan de Berner Conventie of andere verdragen, noch aan de Auteurswet,
moet het wel een regel van ongeschreven recht zijn zou men zeggen.
De speurtocht naar het toepasselijk recht in
deze zaak ziet er dan als volgt uit: naar Nederlands recht is
auteursrechtinbreuk een onrechtmatige daad. Voor deze vorm van onrechtmatige
daad geldt als verwijzingsregel niet de lex loci delicti maar de lex
protectionis. Voor zover KPN zich op auteursrechtbescherming beroept voor het
Nederlands territoir is dus Nederlands recht van toepassing. Daaronder valt ook
de Berner Conventie, die in artikel 5 lid 3 zegt zich niet te bemoeien met
inheemse zaken. Daarvan is hier sprake voor zover het Nederlandse KPN een beroep
doet op zijn auteursrecht op een voor het eerst in Nederland openbaargemaakt
werk, nl. het 8008-bestand of de CD-foongids. De Berner Conventie speelt voor
het binnenlandse gedeelte van de zaak dus maar een bescheiden rol.
Voor zover KPN zich ook in België beschermd
wil zien, is ingevolge de lex protectionis Belgisch recht van toepassing.
België is ook Unie-land, en dus verplicht KPN in zijn hoedanigheid van auteur
van een voor het eerst elders in de Unie openbaargemaakt werk op dezelfde voet
te behandelen als Belgen. Dat leidt tot toepassing van de Belgische auteurswet.
Aangezien België geen geschriftenbescherming kent, biedt wellicht de Belgische
Wet op de Handelspraktijken soelaas voor KPN. Toepassing van deze wet zou
waarschijnlijk niet op grond van de Berner Conventie gebeuren (omdat het geen
auteursrecht betreft), maar omdat het Nederlandse conflictenrecht nu eenmaal
Belgisch recht als toepasselijk aanwijst.[9]
De president omzeilt heel praktisch de
beoordeling van de onrechtmatigheid naar onder meer Belgisch recht. Kapitol
stelt dat de gevraagde voorzieningen te ver gaan, en krijgt daarin gelijk. Het
geheel moeten staken van openbaarmaking en verveelvoudiging van het bestand via
het Internet of anderszins zou er immers toe leiden dat ook in landen waar de
handelingen van Kapitol geen auteursrechtinbreuk opleveren, het telefoonbestand
niet meer te raadplegen is. Hij beslist dat KPN voornamelijk belang heeft bij
het voorkomen van raadpleging van de site vanuit Nederland, reden waarom onder
toepassing van de geschriftenbescherming een verbod om de site toegankelijk te
laten voor internetgebruikers in Nederland volstaat.
Bevreemdend is het wel dat de president de eis
van KPN honoreert dat Kapitol aan al zijn afnemers moet verzoeken om
-tegen vergoeding van te maken kosten- verveelvoudigingen te vernietigen of
terug te sturen. Als niet eens is onderzocht of openbaarmaking en
verveelvoudiging van het telefoonbestand in het buitenland onrechtmatig is,
waarom zouden dan aan alle afnemers, ongeacht de plaats van verveelvoudiging,
openbaarmaking of zelfs gebruik een 'klemmend schriftelijk verzoek' gericht
moeten worden tot vernietiging of teruggave?
M.M.M. van Eechoud (AIO aan het Instituut
voor Informatierecht, met als promotieonderwerp het conflictenrecht in het
auteursrecht).
|